Reactie op discussienota minimabeleid
In de raad werd de discussienota minimabeleid behandeld. Reacties door elke fractie op tien gepresenteerde stellingen worden door het college meegenomen in een definitieve nota minimabeleid. Hier leest u de bijdrage van de ChristenUnie
Reactie op discussienota minimabeleid
ChristenUnie
“Het zorgen en opkomen voor de zwakkeren behoort tot een kerntaak van de overheid. De gemeente heeft als gevolg van gedecentraliseerd beleid een grote verantwoordelijkheid voor de minima.”
Met deze woorden begint het gedeelte van ons verkiezingsprogramma dat handelt over het minimabeleid. De overheid als schild voor de zwakkeren in de samenleving is het beeld dat de ChristenUnie graag aanhaalt.
Ik vervolg: “Binnen de wettelijke kaders moet de gemeente een ruimhartig en rechtvaardig beleid voeren.”
Al sinds de ChristenUnie en haar voorgangers vertegenwoordigers kennen in deze raad hebben de twee termen ruimhartig en rechtvaardig geklonken als het over minimabeleid ging. Nog steeds is dat onze insteek, en ik kan me ook niet voorstellen dat die ooit anders zal worden. Ruimhartig en rechtvaardig zijn de uitgangspunten waarop de ChristenUnie het beleid vorm zou willen geven.
Ruimhartig onder andere in de zin dat we duidelijke regels op stellen, maar er in de geest van de wet gehandeld wordt en dat we mensen die net niet aan criteria voldoen, maar het wel zwaar hebben, ook de nodige aandacht geven.
Rechtvaardig onder andere in de zin dat mensen kansen aangereikt dienen te krijgen tot ontplooiing, werk en scholing. Maar ook rechtvaardig in de zin dat we ook verwachten dat mensen die kansen aangrijpen. Mensen dragen eerst zelf de verantwoordelijkheid in het voorzien van hun levensonderhoud en dienen daar ook op aangesproken te worden.
In de nota minimabeleid leek het alsof twee andere termen de boventoon voerden. Maatwerk en armoedeval. Deze twee termen zijn belangrijk, maar wat mij betreft enkel binnen de zojuist geschetste kaders.
In de nota worden tien stellingen genoemd. Hierop zal ik reageren. Daarnaast zal ik op enkele belangrijke onderdelen de visie van de ChristenUnie toelichten.
Het eerste wat ons opviel is de term inkomensbeleid, zoals dat in stelling 1 aan de orde komt. Misschien dat het wel in de term zit opgesloten, maar wat betreft de ChristenUnie dienen ook preventieve maatregelen aan de orde te komen binnen het minimabeleid. Om te voorkomen dat mensen (dieper) in de schulden raken is het ook goed om met hen te kijken naar hun uitgaven.
Daarnaast zouden we graag een wat bredere visie op het minimabeleid verwoord zien, dan enkel financieel. Een idee zou kunnen zijn om in het vervolg op andere relevante beleidsterreinen standaard een paragraaf aan consequenties voor minima te wijden. De ChristenUnie staat ook een beleid voor gericht op participatie. Het ‘voor elkaar’ in de samenleving. Het is geen oplossing voor alle problemen, maar draagt wel bij aan een makkelijkere omgang.
We hebben kritisch gekeken naar de uitgangspunten zoals die in 1998 zijn vastgesteld. Hiermee kom ik aan bij stelling 2. We denken dat die uitgangspunten nog steeds goed zijn. De ChristenUnie heeft zich afgevraagd of er nog nieuwe aanvullende uitgangspunten te bedenken zouden zijn. Het sociale aspect zou wat ons betreft meer benadrukt kunnen worden. Participatie is zoals zo net opgemerkt een belangrijk doel. Armoede is niet alleen een financieel probleem. Het betekent voor veel mensen ook dat ze ‘er niet bijhoren’
Er wordt ons een keuze voorgelegd tussen stellingen 3 en 4. De vraag komt hiermee aan de orde of wij onze eigen positie als gemeente volledig zelfstandig zouden moeten bepalen en naar een optimale inkomenspositie zouden moeten streven voor onze minima of het beleid van omliggende gemeenten dienen te volgen. Ik vraag mij af of dit werkelijk een keuze moet zijn. We gaan ervan uit dat rekening houden met andere gemeenten geen grote beperking in zal houden van ons beleid. Voordat we definitieve keuzes in deze richting maken willen we dus eerst duidelijkheid hebben over mogelijke problemen. Het is ons ook niet geheel duidelijk hoe groot het verschil mag zijn met omliggende gemeenten. Zo lang er geen grote aanzuigende werking van uitgaat dienen wij ons beleid zo optimaal mogelijk te maken uiteraard. Indien het nodig mocht blijken zouden we met omliggende gemeenten kunnen spreken over de voorzieningen. We dienen dus wel af te stemmen, maar onze eigen doelstellingen, als gemeente Stadskanaal, blijven wat de ChristenUnie betreft natuurlijk het uitgangspunt. We begrijpen dus de beïnvloeding van de stellingen 3 en 4 op elkaar, maar menen dat ze allebei het geval zouden moeten zijn.
Op het moment dat er gesproken wordt over het ‘effectiever benutten’ van de bestaande systemen bij IKB en Bshv beginnen wij te vrezen dat er nog meer op zelfredzaamheid van de klanten ingezet wordt. Dat lijkt ons niet reëel.
We keken vreemd op van de zinnen ‘toch moeten we concluderen dat, indien wij een meer vraaggestuurd minimabeleid willen ontwikkelen, wij over relatief weinig informatie beschikken’ en ‘wij hebben weinig inzicht in de problemen waarmee de doelgroep, die langdurig van een minimuminkomen leeft en de harde kern vormt van ons bestand, te maken heeft.’ Ik kan alleen maar opmerken dat wij die informatie graag boven tafel zouden willen hebben. We gaan liever niet groots beleid opzetten gebaseerd op natte-vinger-werk. Dus een ‘ja’ tegen stelling 5.
Ik kom terecht bij het deelonderwerp inkomensverwerving, inkomensbesteding en schuldhulpverlening. Ten eerste zijn wij van mening dat de regels voor het verkrijgen van kredieten veel strakker zouden moeten. Reclames voor leningen en kredieten zouden beperkt moeten worden en er zou door verstrekkers eerder naar kredietwaardigheid van betrokkenen gekeken moeten worden. Dat vraagt om een landelijke aanpak. Gelukkig wordt daar op dit moment al over gesproken. Wij zouden op gemeentelijk niveau toch willen aandringen op meer preventie door bijvoorbeeld cursussen op scholen.
Als wij een conclusie kunnen toevoegen op dit onderdeel is het wel dat preventieve maatregelen nauwelijks effectief lijken te zijn. Als er gesproken wordt over ‘proactief beleid’, in stelling 6, is dat natuurlijk wel heel mooi, maar eigenlijk een leeg begrip. In de uiteindelijke nota hopen wij dat we concrete voorstellen krijgen over bijvoorbeeld een aantal medewerkers die de deuren langs gaan. Dit mag misschien een dure maatregel lijken, wij gaan er echter van uit dat er gedeelten terug verdiend worden door de minder grote problemen die het gevolg zijn. Daarnaast zouden in het kader van de WMO wellicht vrijwilligers ingezet kunnen worden, maar dat kan helaas niet voor alles.
Waar wel vrijwilligers voor ingezet zouden kunnen worden is het aan de man brengen van de verschillende voorzieningen en toeslagen. Iemand als de ouderenwerkers maar dan voor een bredere doelgroep. We vinden dat sowieso breder geïnformeerd zou dienen te worden dan via de Kanaalstreek alleen. Voorlichting kan bijvoorbeeld via RTV Stadskanaal, buurthuizen, bibliotheken, diaconieën, huisartsen en tandartsen, desnoods via piratenzenders...
Stelling 7 kan ik heel kort over zijn. Terugdenkend aan mijn inleiding dien ik op te merken dat er geen te hoge drempels opgeworpen dienen te worden, oftewel een ruimhartig beleid, maar de schuldhulpverlening ook geen vrijblijvend gebeuren hoeft te zijn. Dus een beleid met plichten daarin geformuleerd lijkt ons een goed idee.
We hopen dat boven water kan komen hoeveel mensen nu werkelijk recht hebben op gebruik van de verschillende regelingen. Dan kunnen wij de doelgoep veel directer benaderen. Dus een ja tegen stelling 8.
Vervolgens komen we terecht op stelling 9: particuliere initiatieven. De eerste en enige waar ik negatief tevenover sta. Eenveto op elk particulier initiatief is natuurlijk vreemd. Iedere aanvraag dient beoordeeld te worden, zoals ook op andere beleidsgebieden (toch?). We streven er naar dat ze niet nodig zijn. Ons beleid is er op gericht dat er geen mensen onder de armoedegrens leven. In die zin hopen we dat we in het vervolg geen subsidies voor Voedselbanken meer verstrekt hoeven te worden, maar het gaat te ver om deze en andere particuliere initiatieven bij voorbaat uit te sluiten.
Het laatste onderwerp dat in de nota aan bod komt betreft de financiële ruimte. Enkele onderdelen wil ik aanstippen. Wij zien geen aanleiding de doelgroep uit te breiden. Misschien dat een gestaffelde verstrekking van uitkeringen als uit het SPF rondom die 115% grens acceptabel is.
Ik heb bij de behandeling van de Sportnota de eerste aanzet gegeven om een sport- en bewegingssubsidie voor minima aan het participatiefonds te koppelen. Zoals ik eerder al aangaf wil de ChristenUnie sterk inzetten op participatie, daar waar dat op een gezonde manier kan is het natuurlijk helemaal geweldig.
Wat het SPF betreft moet ik nog opmerken dat we menen dat het niet in één keer uit betaald kan worden, maar ook niet tot het volledig lichten van een doopceel zou hoeven leiden. Respect voor de betrokkene is een belangrijke randvoorwaarde.
Een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid is wat ons betreft binnen dit kader ook goed bespreekbaar. Als het financieel mogelijk is en de armoedeval niet vergroot wordt, kunnen extra maatregelen genomen worden. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld een mogelijke gedeeltelijke afschaffing van het drempelbedrag.
Tenslotte, stelling 10 gaan wij mee akkoord.
Ik begon met de woorden rechtvaardig en ruimhartig. Ik hoop dat u in de afgelopen 15 minuten een bijdrage op dat niveau heeft gehoord en in dezelfde geest wilt werken.